Teddy Kessler

NL
Teddy Kessler is geboren te Purwokerto op 18 september 1923 als zoon van Dorus Robbert Pieter Kessler en Dora Isabella Takia Post. Op mijn werktafel ligt een handvol gepolijste steentjes in alle kleuren van de regenboog. Ik heb er een beeldje van olifanten bij gezet en een houten sculptuurtje van drie trompetters op een rij. In de gang hangt een sapulidi, Maleis voor roe. Er naast hangt een teakhouten waterpas. ‘Garantie echt teakholz’ staat er in gekerfd. In de keukenla liggen twee oude versleten soeplepels. Op zolder staat een eenvoudige houten kist met houten banden erom heen die ook als pootjes fungeren. De naam Kessler is erin gekrast. In materiële zin is dit wel zo ongeveer alles wat ik van mijn grootouders heb geërfd. Ze hadden het beslist niet breed. Ik heb een schoenendoos aan foto’s. Ze zijn niet uniek. Iedereen in de familie heeft ze wel. Ik zie op die foto’s veel mensen met een bord eten in de ene hand en een volle lepel op weg naar een open gesperde mond in de andere.  Verkeerde timing? Of een vastlegging van een goede Indische gewoonte? Alleen de maker weet het. Op een van de foto’s zie ik een dame met een jong kind die ik beiden door de schaduw op hun gezichten niet herken. Daarachter mijn grootvader op jeugdige leeftijd met zijn slungelige postuur net als de andere twee kijkend naar hertjes aan de andere kant van een draadhek. Hij draagt een net shirt in een kniebroek gestopt. Daaronder opgetrokken sokken en lederen schoenen. Ook zijn gezicht is verstopt in schaduw, maar ik herken zijn silhouet uit duizenden. De foto is genomen in de jaren veertig, voor de invasie van de Japanners. Alles was nog pais en vree. In een grote spiegeldeur in mijn woonkamer herken ik hetzelfde postuur. Ik heb intussen een buikje gekregen. Het heeft exact dezelfde vorm als die hij had op mijn leeftijd en later. Ik heb veel van mijn grootvader weg. In mijn gezicht niet. Maar mijn voeten, benen, buik, postuur, nek, en zelfs mijn kapsel zijn bijna identiek. Mijn moeder heeft er ook veel van weg. We lachen vaak om elkaar als we samen worden geconfronteerd met onszelf via spiegeling. Zetten dan onze buiken extra op. Ma kan het dan niet laten een gek gezicht te trekken. Ik weet dat haar vader dat ook altijd deed. Ik bewaar een schat aan herinneringen in mijn hoofd. In een van die herinneringen komt een lichtblauwe Opel Record Caravan tevoorschijn. Model halverwege jaren zeventig. Er hingen gordijntjes in. Die auto was ook altijd vol.

Zeker op een tripje of vakantiebestemming. Er lag altijd een grote bak met snoepjes in. Meestal een soort pepermuntachtige witte ballen. Pa reed altijd voorop want die wist overal de weg. Opa volgde nauwlettend. Hij haalde ooit zijn rijbewijs in een Willys jeep in Nieuw Guinea. Pa heeft hem in de verkeringstijd met mijn moeder nog wat betekenisvolle kneepjes geleerd om zich wat zekerder in het drukke geasfalteerde Nederland voort te kunnen bewegen. Opa heeft altijd grote auto’s gehad. En op advies van mijn vader altijd Opels. Zijn laatste exemplaar was een donkerblauwe Omega uit begin jaren negentig met kenteken RV-58-GJ. Opa was het opperhoofd van de familie. Met elf kinderen, hun eega, meer dan twintig kleinkinderen en twee achterkleintjes kan je dat best een stam noemen. Op zijn verjaardag en die van Oma barstte hun huisje uit zijn voegen, inclusief tuin. En dat bleef ook allemaal eten. Als ik denk aan thuis, dan had ik daar in mijn jeugd altijd twee van. Op latere leeftijd, ik zal zo rond de twintig zijn geweest, bleef ik vaker logeren. Ik vond het heerlijk om mijn grootouders in de avond voor mezelf te hebben. En best een kunst met zo’n grote familie. Ik zie ons nog zitten in dat kleine volle huiskamertje. Ik zie de groene tegen het plafond geplakte schuimachtige tegels nog voor me. De plafondventilator met lamp in het midden. En daaronder de langwerpige zware eikenhouten salontafel vol met van alles en nog wat. Het stond ooit bij mijn ouders, maar een nieuw rond exemplaar diende zich aan en Opa nam de oude over. Hij maakte er onmiddellijk laatjes onder. Oma had haar vaste plek bij het raam op een bordeauxrode driezitter recht voor de televisie. Naast haar een tafel vol spulletjes en altijd een grote mok met meestal thee met melk. Benen recht vooruit en haar voeten rustend op een klosvormige plastic kruk. Oma was slechthorend en had een ringleiding in huis voor de televisie, haar grootste maatje. Opa zette zich altijd in de andere hoek van de bank. Ook daar stond een tafeltje met van alles ernaast. Op de tweezitter zat de visite. Opa vond het heerlijk om Oma te plagen.

Als ze weer eens indutte, greep hij de afstandsbediening en gaf mij een blik van moet je nu kijken. Zodra hij dan van zender verwisselde schrok ze wakker en gaf hem vervolgens een veeg uit de pan, die hij beantwoorde met een gek gezicht. Deze herinneringen zijn me het dierbaarst. Twee lieve oude mensjes die zielsveel van elkaar hielden in dat huisje van bijna veertig jaar lief en leed en waar vooral wat Oma betreft, iedereen welkom was. Wie dan ook. In de keuken borrelde meestal een pan smoor. Ik heb Opa ooit Rendang zien maken, een Indisch stoofgerecht van rundvlees. Toen ik vroeg naar de ingrediënten verklapte hij de helft en hield de rest geheim. En hij wierp mij een blik toe die me duidelijk maakte dat hij de rest ook nooit verklappen zou. Mijn geheim! Hoor ik hem nog fluisteren. Mijn grootouders waren braaf katholiek en gingen zelfs rond met de collectebus. Thuis vingen ze ook altijd mensen op. Op een gegeven moment bleven er zelfs junks in huis. Toen zijn ze daarmee gestopt. Het waren lieve goedgelovige mensen die het hart op de juiste plaats hadden. Ze belandden begin jaren vijftig in nieuw Guinea, het laatste stukje Nederlands Indië na de onafhankelijkheid van de republiek Indonesië. Er was weinig tot niets. En al wat was, had grote nut. Dan leer je het verzamelen en bewaren wel. Ik herinner mij de vele tripjes naar Timco, een zaak in Boxmeer in opgekochte goederen.

Kringloopwinkels en rommelmarkten vond hij ook leuk. Ooit was er een in de Brabanthallen in Den Bosch. Megagroot en superdruk. En toen raakten we Oma kwijt. Ga die maar eens zoeken met haar amper een meter vijftig en met haar blik altijd gericht op de spulletjes voor en onder de tafels. Godzijdank had ze een trage tred. Als een van hun oudste kleinkinderen heb ik lang kunnen genieten van mijn grootouders. Ik was 23 toen Opa in het Maasziekenhuis te Boxmeer belandde na een 2e hartaanval op 2e paasdag 1996. Opa was op. Hij kon niet meer. Het hart was versleten. Na drie weken ziekenbed overleed hij daar op 29 april. Hij zou op 18 september 73 jaar zijn geworden. Opa was zo trots als een pauw. Ik herinner me mijzelf en mijn broer aan weerskanten van zijn ziekenhuisbed. Hij zat enigszins rechtop, althans met kussens in zijn rug. Toen Maria, onze tante, hem vertelde dat hij op dat moment vergezeld was van zijn grote kleinkinderen, glunderde hij van oor tot oor. Dat zal ik nooit vergeten. Praten kon hij niet meer. Een paar dagen later stonden we weer aan zijn bed. Nu met zijn tweeën. Het was ons stille afscheid. Opa woelde en worstelde met zijn katheder. Mijn broer probeerde dat nog tegen te houden maar ik zei ´laat maar´. Dit was het laatste dat we van hem meemaakten. Die nacht rond half een, blies hij in nabijheid van een van zijn schoonzoons zijn laatste adem uit. Een paar uurtjes later lag hij opgebaard. Dit was het dan. Het moment waarvan iedereen wist dat het zou komen, maar waar niemand klaar voor was. Het afscheid was overweldigend. De voormalige Pauluskerk aan de Jan Toorpstraat in Boxmeer liep vol. De crematie vond plaats op 4 mei in Beuningen. Ik zie hem nog liggen in zijn kist. Het lag vol met knuffels van zijn jongste kleinkinderen, die om de kist heen huppelden. De muziek was prachtig. Een aantal ooms en tantes brachten hun eigen versie van het nummer ´More than Words´, van Extreme. Voor hen die oud genoeg waren, zullen deze herinneren ongetwijfeld nog kippenvel opleveren. Aan die zware weken na zijn hartaanval was nu een eind gekomen. In de aula na de dienst heerste, ondanks de dienst daarvoor, een ontspannen sfeer.

Ik zag onze familie warme herinneringen ophalen, en lachen om de vele grappige anekdotes die over opa bestonden. Later die dag verzamelde de familie zich in het huisje aan de Rembrand van Rijnstraat nummer 62. Het centrale punt voor iedereen. Het was er weer vol. Precies zoals ik mij al van kleins af aan kan herinneren met de verjaardagen van Oma, op 19 juli en Opa op 18 september. En gelukkig hadden ze het weer mee, want allemaal binnenshuis was geen optie. Er was eten voor allemaal. In een rij wurmde iedereen zich naar de keuken en er weer uit met een goed gevuld bord. Elk jaar op de verjaardagen hetzelfde ritueel. Nu was het om een andere reden. Vlakbij zijn plek, links op de bank tegen de muur, werd een bord eten voor hem neergezet. Zo doen we dat bij Indische families. Die opa. Wat een fijne man was dat. Met alles wat hij in de loop der jaren had verzameld, konden we Oma niet mee opzadelen. Er zou worden opgeruimd. Dat hebben we geweten. Drie containers vol onbruikbare spullen hebben we uit huis geruimd. Achter in de tuin had hij aan de schuur een extra schuur gebouwd. Zijn bungalow noemde hij dat. Daar had hij in al die jaren vooral hout verzameld. Ongeschikt voor een houtkachel. Op zijn hobbykamer, ooit donkere kamer, op de zolder vond ik boekensteunen uit eind jaren zestig. Nog in verpakking. Oma heeft nog vier jaar in het opgeruimd huisje mogen wonen totdat ook zij het leven liet. Ze had darmkanker en overleefde de operatie maar net. Maar ze was niet sterk genoeg en bezweek uiteindelijk. Haar crematie was erg mooi. Kleiner, minder druk en lieflijk, precies zo als zij was. Met haar eindigde een tijdperk waar we allemaal hele dierbare herinneringen aan hebben. Tijdens het opruimen van het huis kwam Opa nog even kijken. Hij had op talloze plekken potten bewaard met geld. Uiteindelijk bleek dat om duizenden guldens te gaan. Opa zou zijn vrouwtje nooit arm hebben achter gelaten. En dat bleek. Wat een mooi einde. Nog jaren na het definitief opruimen van hun huis reden we altijd langs als we weer eens in Boxmeer waren geweest.

 

EN
Teddy Kessler was born in Purwokerto on September 18, 1923 as the son of Dorus Robbert Pieter Kessler and Dora Isabella Takia Post. On my work table lies a handful of polished stones in all colors of the rainbow. I added a statue of elephants and a wooden sculpture of three trumpeters in a row. In the hallway hangs a sapulidi, Malay for roe. Next to it hangs a teak spirit level. 'Warranty genuine teakholz' is carved into it. In the kitchen drawer are two old worn out soup spoons. In the attic is a simple wooden box with wooden bands around it that also function as legs. The name Kessler is scratched into it. In a material sense, this is about all I inherited from my grandparents. They certainly weren't rich. I have a shoebox of photos. They are not unique. Everyone in the family has them. In those photos I see a lot of people with a plate of food in one hand and a full spoon in the other, on it's way to a wide open mouth. Wrong timing? Or a record of a good Indian custom? Only the maker knows. In one of the photos I see a lady with a young child whom I do not recognize because of the shadows on their faces. Behind it, my youthful grandfather with his lanky frame, like the other two, watching deer on the other side of a wire fence. He wears a neat shirt tucked into knee shorts. Underneath pulled up socks and leather shoes. His face is also hidden in shadow, but I recognize his silhouette from thousands. The photo was taken in the 1940s, before the Japanese invasion. Everything was still quiet and peaceful. I recognize the same posture in a large mirrored door in my living room. I've got a belly now. It has the exact same shape it had at my age and later. I look a lot like my grandfather. Not in my face. But my feet, legs, stomach, posture, neck, and even my haircut are almost identical. My mom also has that belly and posture.  We often laugh at each other when we are confronted with ourselves through mirroring. Then put our bellies up extra. Ma can't help but make a funny face. I know her father always did. I keep a treasure trove of memories in my head. In one of those memories, a light blue Opel Record Caravan appears. Model mid-seventies. There were curtains in it. That car was always full.

Especially on a trip or holiday destination. There was always a big bowl of sweets in it. Usually some kind of peppermint white balls. Dad always rode in front because he knew the way everywhere. Grandpa followed closely. He once got his driver's license in a Willys jeep in New Guinea. During the courtship with my mother, Dad taught him some meaningful tricks to be able to move around a little more confidently in the busy asphalted Netherlands. Grandpa has always had big cars. And on the advice of my father always Opels. His last example was a dark blue Omega from the early 1990s with registration number RV-58-GJ. Grandpa was the chief of the family. With eleven children, their spouse, more than twenty grandchildren and two great-grandchildren, you can call it a tribe. On his birthday and Grandma's, their house burst at the seams, including the garden. And all that continued to eat. When I think of home, I always had two of those in my youth. At a later age, I must have been around twenty, I stayed overnight more often. I loved having my grandparents to myself in the evenings. And quite an art with such a large family. I can still see us sitting in that small, crowded living room. I can still see the green foamy tiles glued to the ceiling. The ceiling fan with lamp in the middle. And underneath the elongated heavy oak coffee table full of all kinds of things. It was once at my parents' house, but a new round copy presented itself and Grandpa took over the old one. He immediately made drawers under it. Grandma had her usual seat by the window on a burgundy three-seater right in front of the television. Next to her a table full of things and always a large mug with usually tea with milk. Legs straight ahead and her feet resting on a plastic bobbin-shaped stool. Grandma was hard of hearing and had an induction loop for the television, her biggest buddy. Grandpa always sat in the other corner of the couch. There was also a table with everything next to it. The visitors were on the two-seater. Grandpa loved to tease Grandma.

When she fell asleep again, he grabbed the remote and gave me a look like, now watch grandma. As soon as he changed channels, she woke up with a start and then gave him a swipe from the pan, which he answered with a funny face. These memories are most precious to me. Two sweet old people who loved each other dearly in that little house of almost forty years' joy and sorrow and where, especially as far as Grandma was concerned, everyone was welcome. Whoever. A pan of braising was usually bubbling in the kitchen. I once saw Grandpa make Rendang, an Indian beef stew. When I asked about the ingredients he gave away half and kept the rest a secret. And he gave me a look that made it clear to me that he would never reveal the rest either. My secret! I can still hear him whispering. My grandparents were obedient Catholic and even went around with the collection box. They always took people in at home too. At one point, there were even junkies in the house. Then they stopped doing that. They were sweet gullible people who had their hearts in the right place. In the early fifties they ended up in New Guinea, the last piece of the Dutch East Indies after the independence of the Republic of Indonesia. There was little to nothing. And all that was was of great use. Then you learn to collect and store. I remember the many trips to Timco, a shop in Boxmeer for purchased goods.

He also liked thrift stores and flea markets. There was one once in the Brabanthallen in Den Bosch. Huge and super busy. And then we lost Grandma. Go find her with her barely five feet and with her eyes always focused on the things in front of and under the tables. Thank God she had a slow step. As one of their oldest grandchildren, I was able to enjoy my grandparents for a long time. I was 23 when Grandpa ended up in the Maasziekenhuis in Boxmeer after a second heart attack on Easter Monday 1996. Grandpa was done. He couldn't anymore. The heart was worn out. After three weeks in hospital, he died there on 29 April. He would have turned 73 on September 18. Grandpa was as proud as a peacock. I remember myself and my brother on either side of his hospital bed. He sat somewhat upright, at least with pillows on his back. When Maria, our aunt, told him that he was accompanied by his great grandchildren at the time, he beamed from ear to ear. I'll never forget. He could no longer speak. A few days later we were back at his bedside. Now with two. It was our silent goodbye. Grandpa tossed and struggled with his lectern. My brother tried to stop that but I said 'never mind'. This was the last we saw of him. That night around half past one, he breathed his last in the presence of one of his sons-in-law. A few hours later he was lying in state. That was it. The moment everyone knew would come, but no one was ready for. The goodbye was overwhelming. The former Pauluskerk on Jan Toorpstraat in Boxmeer was full. The cremation took place on May 4 in Beuningen. I can still see him lying in his coffin. It was full of stuffed animals from his youngest grandchildren, who hopped around the coffin. The music was beautiful. A number of uncles and aunts performed their own version of Extreme's song 'More than Words'. For those who were old enough, these memories will undoubtedly still give goosebumps. Those tough weeks after his heart attack had now come to an end. Despite the service before, there was a relaxed atmosphere in the auditorium after the service.

I saw our family reminisce about warm memories and laugh at the many funny anecdotes that existed about Grandpa. Later that day, the family gathered in the house at number 62 Rembrand van Rijnstraat. The central point for everyone. It was full again. Exactly as I can remember from childhood with Grandma's birthdays on July 19 and Grandpa on September 18. And luckily they had the weather with us, because all indoors was not an option. There was food for all. Everyone lined up to make their way into the kitchen and out with a well-stocked plate. The same ritual every year on the birthdays. Now it was for a different reason. Near his seat, on the left side of the sofa against the wall, a plate of food was placed in front of him. That's how we do it with Indian families. that grandpa. What a fine man that was. We couldn't saddle Grandma with everything he'd collected over the years. It would be cleaned up. We knew that. We cleared out three containers full of unusable items. In the back of the garden he had built an extra shed next to the shed. He called it his bungalow. In all those years he had mainly collected wood there. Not suitable for a wood stove. In his hobby room, once dark room, in the attic I found bookends from the late sixties. Still in packaging. Grandma was allowed to live in the tidy house for another four years until she too passed away. She had colon cancer and barely survived the operation. But she wasn't strong enough and eventually succumbed. Her cremation was very beautiful. Smaller, less crowded and lovely, just the way she was. With her ended an era that we all have very fond memories of. While cleaning up the house, Grandpa came to have a look. He had kept jars of money in countless places. In the end it turned out to be thousands of guilders. Grandpa would never have left his wife poor. And it turned out. What a beautiful ending. Years after they had finally cleaned up their house, we always drove by when we had been to Boxmeer again.

Nederlands Indie

Dutch Indies

Voor me ligt een stapel oude foto´s. Ik vis er een aantal pasfoto´s van Opa tussenuit en zet ze chronologisch op een rij. Ik vind ook een aantal foto´s van zijn gezin in Nieuw Guinea. Ik zie Opa met een brandende sigaret in zijn hand. En naast hem Oma met een klein kind in haar armen voor een houten huisje waarvan de muren zijn bedekt met gedek, een soort van bamboe gevlochten matten. Het ziet er primitief uit. Meer hut dan huis. Maar ja, op het nog te ontginnen Nieuw Guinea kende niemand nog luxe. Zoals vele ouderen was ook Opa zwijgzaam over vroeger. En niemand vroeg hem gericht naar zijn vroege levenswandel. Ik had het vandaag de dag zeker wel gedaan maar dat is 20 jaar na zijn dood. Hij zou nu 93 jaar zijn geweest. Opa is geboren op 18 september 1923 in het stadje Purwokerto aan de voet van de Gunung Slamet, het hoogste vulkaangebergte in midden Java. Teddy, vernoemd naar een jongere broer van zijn vader, was het zevende kind in het samengestelde gezin van voormalig planter Dorus Robbert Pieter Kessler en Dora Isabella Takia Post. Vader Kessler was sinds kort begonnen als commies (administratieve functionaris) bij de Spoor en Tramwegen die hem daar had gestationeerd. Vier jaar en drie kinderen later keerde het gezin terug naar Bandung.

Op welke lagere school Opa heeft gezeten weten we helaas niet. Er waren vijf lagere scholen, onder andere een school in de Riouwstraat (nu Jalan Martadinata), de Ambonstraat en aan de van Bevenvoordenweg (nu Jalan Wastukencana). Ik neem aan dat de kinderen Kessler lager onderwijs genoten op dezelfde school. Daarnaast lijkt het mij waarschijnlijk dat hij zijn opleidingsjaren heeft vervolgd op de ambachtsschool, gezien zijn achtergrond als timmerman en later bouwkundig opzichter. Opa was geen uitmuntend leerling. Dat werd wel duidelijk toen jongere broer John voor zijn schoolprestaties werd beloond door vader Kessler. Teddy kreeg niets. Dat verhaal wordt in onze familie wel vaker verteld. Wat ook vaker wordt verteld is dat hij in zijn jeugd werd geplaagd door geesten. Als jonge jongen klom hij ooit verstoppertje spelend in een hoge boom, op zoek naar het ratelend geluid wat daar vandaan kwam, en wat je maakte als je je ergens had verstopt. Opa dacht daar broertje John te vinden. Plotseling zag hij daar een Arabische verschijning en sprong als een kat naar beneden. Hij was zich doodgeschrokken. Toen hij dat vertelde aan de anderen, werd er onmiddellijk gezocht maar uiteraard kon niemand ook maar iemand in die boom vinden. Opa heeft later ook last gehad van zogenaamde klopgeesten. Hij hoorde het geluid van een stok langs een traliehek gaan. Hij schijnt het met hulp van zich af te hebben gezet. Opa verliet de ambachtsschool eind ’41. Wat hem wachtte was de dienstplicht. Hij kon toen niet weten dat kort daarop de Japanners Java zouden binnenvallen. Die tijd moet spannend geweest zijn. Iedereen was alert en paraat. Er werd wacht gelopen. In de avond gingen de lichten in de stad uit.

 

Voor me ligt een kopie van zijn KNIL dossier. Het is van bescheiden formaat. Opa werd op 12 december 1941 als dienstplichtige ingelijfd als militiesoldaat bij het 1e bataljon te Bandung. Op 15 januari 1942 gaat hij over bij het Wapen der Genie dat zich bevindt te Cimahi, een kilometer ten westen van Bandung Hij wordt geplaatst bij het 3e Bataljon. In de nacht van 28 februari en 1 maart valt het Japanse 16e leger Java binnen. Batavia wordt op 5 maart overrompeld. De twee dagen daarop wordt hevig gevochten ten Noorden van Bandung. Een vaak verteld verhaal is deze. Opa en een vriend schuilen voor de vijand in het ruim van een schip. Voor zijn oudere broer Piet heeft hij dozen sigaretten bij zich. Ook de vriend heeft dozen sigaretten voor zijn broer. Het schip wordt beschoten. Uit pure angst hebben hij en de vriend de sigaretten zelf opgerookt. De Japanners beheersen het luchtruim. Het KNIL is niet opgewassen tegen hen. Het moreel is laag en een groot deel van vooral de Javaanse militairen deserteert. Opa wordt in Japans krijgsgevangenschap genomen te Dajeuh Kolot, het oude centrum van Bandung,  op 8 maart. Op diezelfde dag komt men op het Bandungse vliegveld Kalidjati overeen de algemene capitulatie van het KNIL de volgende ochtend bekend te maken. De meeste krijgsgevangenen worden vanuit de diverse kampen in en rondom Bandung naar de haven van Batavia vervoerd en van daar uit per schip getransporteerd naar werkkampen in Sumatra, Singapore, Japan, Birma (Myanmar) en Siam (Thailand). Naar die laatste bestemming wordt Opa meegenomen om te werken aan de gevreesde Birma-Siam spoorlijn. Krijgsgevangen werden ondergebracht in werkkampen. Daar kregen ze van de commandant te horen dat ze zich vereerd moesten voelen om voor de Japanse Keizer te werken. Vanuit de werkkampen moest kilometers gelopen worden naar de plaats, waar met pikhouwelen, schoppen en rieten manden grond werd verzet. Verderop werden bomen en struiken gekapt en rotsen weggehakt. Het quotum stond op een kubieke meter grond per dwangarbeider.

Malaria en dysenterie heersten in de kampen. Men sliep meestal in de open lucht. Voedsel was schaars. Er vielen dagelijks doden te betreuren. Zowel door ziekte als door ongevallen tijdens het werk. Ook zieken werden gedwongen te werken. Om hun doel sneller te bereiken werden onder valse voorwendselen ook Aziatische arbeiders geworven. Met de komst van deze mensen verslechterde de hygiëne in het kamp. Dat leidde tot rellen. In sommige kampen brak cholera uit. Het enige verhaal van Opa uit deze tijd, is dat hij van een oudere KNIL collega van Molukse afkomst van koolstof norit leerde maken. Dit redde zijn leven. Op 7 september 1943 werd de spoorlijn voltooid. Het werk bestond nu vooral uit onderhoud, het bouwen van barakken en het hakken van hout voor de stoomlocomotieven. Ondertussen lag de spoorlijn ook onder vuur. Geallieerde bommenwerpers vlogen over op zoek naar spoor en locomotieven. In augustus 1945 werden de meeste krijgsgevangenen bevrijd. De dodenspoorlijn kostte in totaal bijna honderdduizend levens. Opa wordt op 15 augustus in Thailand bevrijd. Op 15 februari 1946 is Opa onderweg naar Bangkok en wordt daar volgens zijn stamboek uitreksel ingedeeld bij de B/L Brigade. Op 3 maart begeeft Opa zich naar Bali. De bijnaam van het bataljon waarmee Opa naar Bali onderweg is, moet bij Opa’s kinderen en kleinkinderen wel een belletje doen rinkelen. Het Gadjah Merah ofwel Rode Olifant bataljon bereikt Sanur, aan de kust van Bali. Bali en Lombok worden zonder veel moeite heroverd. Ik probeer me voor te stellen hoe Opa het strand van Sanur op marcheert, terwijl mijn Balinese schoonvader als kleine jongen rond de sawa’s van Karang Assem rond rent. De aanwezigheid van dit Bataljon leidt in Bali tot onrust onder de lokale bevolking. Er worden spoedig meer bataljons toegevoegd. Op 24 oktober wordt Opa verplaatst naar Palembang, Sumatra. Van daar uit gaat hij op 14 februari in Bandung over op het Subsistentenkader (kazerne voor binnenkomende en doortrekkende militairen). Op 17 maart gaat hij daar met groot verlof wegens beëindiging van zijn dienst en reserveplicht. Opa krijgt eervol ontslag. Een kopie van het stamboom extract met nummer 53923 is in familiebezit gekomen omdat Opa dat op 15 december 1958 per brief aan het ministerie van Algemene Administratieve Zaken in Den Haag heeft opgevraagd in opdracht van het Gouvernement in Sorong. Naast het extract wordt ook een overzicht gestuurd van genoten militaire inkomsten in guldens:

In front of me is a pile of old photos. I fish out a number of passport photos of Grandpa and list them chronologically. I also find some pictures of his family in New Guinea. I see Grandpa with a lit cigarette in his hand. And next to him Grandma with a small child in her arms in front of a wooden house whose walls are covered with gedek, a kind of woven bamboo mats. It looks primitive. More cabin than house. But then again, on New Guinea that was yet to be mined, nobody knew any luxury. Like many elderly people, Grandpa was also silent about the past. And no one asked him directly about his early life. I certainly would have done it today, but that's 20 years after his death. He would now have been 93 years old. Grandpa was born on September 18, 1923 in the town of Purwokerto at the foot of the Gunung Slamet, the highest volcanic mountain in central Java. Teddy, named after a younger brother of his father, was the seventh child in the blended family of former planter Dorus Robbert Pieter Kessler and Dora Isabella Takia Post. Father Kessler had recently started as a commies (administrative officer) at the Railway and Tram company which had stationed him there. Four years and three children later, the family returned to Bandung.

Unfortunately, we do not know which primary school Grandpa attended. There were five primary schools, including a school in the Riouwstraat (now Jalan Martadinata), the Ambonstraat and on the van Bevenvoordenweg (now Jalan Wastukencana). I assume the Kessler kids had primary education at the same school. In addition, it seems probable to me that he continued his training years at the trade school, given his background as a carpenter and later construction supervisor. Grandpa was not an excellent student. That became clear when younger brother John was rewarded for his school achievements by father Kessler. Teddy got nothing. This story is often told in our family. What is also more often told is that he was plagued by ghosts in his youth. As a young boy, he once played hide-and-seek in a tall tree, looking for the rattling sound that came from there, and what you made when you were hiding somewhere. Grandpa thought he would find brother John there. Suddenly he saw an Arabian apparition and jumped down like a cat. He was terrified. When he told that to the others, they immediately searched but of course no one could find anyone in that tree. Grandpa later also suffered from so-called poltergeists. He heard the sound of a stick going past a barred gate. He seems to have put it off with help. Grandpa left the craft school at the end of 1941. What awaited him was conscription. He could not have known then that shortly afterwards the Japanese would invade Java. That time must have been exciting. Everyone was alert and ready. There was a watch. In the evening the lights in the city went out.

 

 

In front of me is a copy of his KNIL file. It is of modest size. On December 12, 1941, Grandpa was conscripted as a militia soldier with the 1st battalion in Bandung. On January 15, 1942 he transfers to the Weapon of Genie which is located at Cimahi, one kilometer west of Bandung. He is posted to the 3rd Battalion. On the night of February 28 and March 1, the Japanese 16th Army invades Java. Batavia is overrun on 5 March. The next two days there is heavy fighting north of Bandung. This is an often told story. Grandpa and a friend hide from the enemy in the hold of a ship. He has boxes of cigarettes with him for his older brother Piet. The friend also has boxes of cigarettes for his brother. The ship is fired upon. Out of sheer fear, he and the friend smoked the cigarettes themselves. The Japanese control the skies. The KNIL is no match for them. The morale is low and a large part of the Javanese soldiers in particular desert. Grandpa is taken prisoner of war in Dajeuh Kolot, the old center of Bandung, on March 8th. On the same day it was agreed at the Kalidjati airport in Bandung to announce the general capitulation of the KNIL the following morning. Most prisoners of war are transported from the various camps in and around Bandung to the port of Batavia and from there transported by ship to labor camps in Sumatra, Singapore, Japan, Burma (Myanmar) and Siam (Thailand). Grandpa is taken to the latter destination to work on the dreaded Burma-Siam railway. POWs were housed in labor camps. There they were told by the commander that they should feel honored to work for the Japanese Emperor. From the labor camps it was necessary to walk for miles to the place where the soil was moved with pickaxes, shovels and wicker baskets. Further on, trees and shrubs were cut down and rocks were cut away. The quota was one cubic meter of land per forced laborer.

Malaria and dysentery were prevalent in the camps. People usually slept in the open air. Food was scarce. There were deaths every day. Both due to illness and accidents during work. The sick were also forced to work. To achieve their goals faster, Asian workers were also recruited under false pretenses. With the arrival of these people, the hygiene in the camp deteriorated. That led to riots. Cholera broke out in some camps. The only story of Grandpa from this time is that he learned to make carbon norit from an older KNIL colleague of Moluccan descent. This saved his life. The railway was completed on September 7, 1943. The work now consisted mainly of maintenance, building barracks and chopping wood for the steam locomotives. Meanwhile, the railway was also under fire. Allied bombers flew over in search of track and locomotives. In August 1945 most of the prisoners of war were liberated. The death railway cost a total of nearly a hundred thousand lives. Grandpa is released in Thailand on August 15. On February 15, 1946, Grandpa is on his way to Bangkok and is assigned there to the B/L Brigade according to his studbook extract. On March 3, Grandpa goes to Bali. The nickname of the battalion with which Grandpa is on his way to Bali should ring a bell with Grandpa's children and grandchildren. The Gadjah Merah or Red Elephant battalion reaches Sanur, on the coast of Bali. Bali and Lombok are recaptured without much effort. I try to imagine Grandpa marching up the beach at Sanur, while my Balinese father-in-law runs around the sawas of Karang Assem as a small boy. The presence of this Battalion leads to unrest among the local population in Bali. More battalions will be added soon. On October 24, Grandpa is moved to Palembang, Sumatra. From there, he transfers to the Subsistentenkader (barracks for incoming and transiting soldiers) in Bandung on 14 February. On 17 March he goes there on long leave due to termination of his service and reserve duty. Grandpa gets an honorable discharge. A copy of the family tree extract with number 53923 has come into family possession because Grandpa requested it by letter to the Ministry of General Administrative Affairs in The Hague on December 15, 1958, on behalf of the Gouvernement in Sorong. In addition to the extract, an overview is also sent of military income received in guilders:

 

 

Eenmaal in Bandung moest Opa aanhoren dat zijn vader en jongere broer Theodorus hun Jappenkamp niet hadden overleefd. Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, brak de Bersiap tijd aan. De Jappenkampen werden nog steeds bevolkt door Nederlandse en Indische families. De Japanners kregen na hun capitulatie nu echter de opdracht om de kampen te beveiligen. Zij die zich buiten de Jappenkampen ophielden, meldden zich onder dreiging van Indonesische vrijheidsstrijders, ook aan. Nederlandse gezinnen werden langzaamaan getransporteerd naar hun moederland. Indische Nederlanders werden vanuit Nederland vooral overtuigd om te blijven en zich aan te sluiten bij de Indonesische Republiek. Natuurlijk stuitte dat op weerstand. Mondjesmaat begon de Nederlandse overheid ook aan de repatriëring van deze burgers. Nederland moest zijn kolonie uiteindelijk opgeven. In onderhandeling bleef Nieuw Guinea nog in handen. Eind jaren veertig werd het dagelijkse leven zo ver mogelijk weer opgepakt en waren de kampen opgeheven. Ook de familie Kessler verzamelde zich en zullen vele gesprekken hebben gevoerd over de verschrikkelijke gebeurtenissen en hun toekomst. Vader Dorus leefde niet meer. Moeder Dora was afhankelijk van haar familie, gezin en vrienden. Zo ging zij ook op bezoek bij haar vriendin, hoofd van de familie Ungerman die in Cisarua, vlakbij Bandung een boerderij hield met Melkerij en bloemkwekerij. Op een van deze visites nam zij zoon Teddy mee. Hier maakte hij kennis met hun pleegdochter, het weesmeisje Jeanette Doppert.

Teddy had onmiddellijk een oogje op haar en werd een vaak geziene gast. De interesse wordt wederzijds. Moeder Dora overlijdt op 3 augustus 1949. Het gezin Kessler valt verder uit elkaar. De Ungermans besluiten hun bedrijf voort te zetten in Nieuw Guinea. Ze vertrekken naar Manokwari en Teddy mag met hen mee. Hij zal een goede kracht zijn in het bedrijf. Als moeder Ungerman echter ontdekt dat Teddy een oogje op haar pleegdochter heeft, jaagt ze hem het huis uit. Zij had Jeanette allang voor een van haar kinderen gewild. Jeanette was nog minderjarig dus had niet veel te vertellen. Teddy moet zijn heil ergens anders zoeken, maar geeft Jeanette niet op. Een jaar lang woont Teddy in een tent omdat hij geen fatsoenlijk huis tot zijn beschikking kan krijgen. Als zij op 19 juli 1950 de wettelijke volwassen leeftijd van 21 jaar bereikt gaat het stel er vandoor. Teddy en Jeanette trouwen op 26 augustus te Manokwari. Ze trekken in de bossen in een primitief huisje, dat Teddy van te voren al wist op te bouwen. Volgens mijn moeder heette de plek waar dit en meerdere huisjes stonden, Ajamboré en lag het boven Kampong Ambon en Pasir Puttih, een kilometer ten oosten van Manokwari. Het leven is primitief. Het houten huisje is bedekt met Gedek. Koken gebeurt op hout. Op 4 juni 1951 komt in het ziekenhuis te Manokwari hun eerste kind ter wereld. Mijn moeder. Ze krijgt de namen Ernestine Cecilia. Ernestine naar de biologische moeder van Oma en Cecilia naar Opa’s halfzuster Prul, die gedoopt is als Margaretha Cecilia. Ma weet nog te vertellen dat haar moeder vlak voor haar eerste verjaardag een verschijning zag aan haar voetenbed. Een gedaante met sluier sprak haar toe. Ze kreeg te horen dat ze voor haar dochtertjes eerste verjaardag een witte kip moest slachten. Opa heeft zich vervolgens rot gezocht naar witte kippen. Het lukte hem een aantal te lokaliseren. Hij heeft ze voor de zekerheid allemaal geslacht.

Het gezin breidt al snel uit met broertje Dorus Robbert Pieter op 1 augustus 1952. Hij krijgt volgens traditie als eerste zoon de namen van zijn grootvader. In november 1953 wordt zusje Maria Isabella geboren gevolgd door broertje Anthonius op 7 februari 1954. Op 11 juni 1955 wordt zusje Maria Christina geboren. Boertjes en zusjes komen eveneens ter wereld in het ziekenhuis In Manokwari. Mijn moeder vertelt me wat ze zich nog herinneren kan over die tijd. Opa vertrok vroeg in de morgen richting stad om op de markt zijn zelf verbouwde groenten te verkopen. Hij kwam pas laat in de avond thuis. De kinderen zagen hem in de beginjaren dus nauwelijks. Als Oma het bos in ging om hout te sprokkelen, moest mijn moeder, oudste van het gezin, op de kleintjes passen. Ze mocht onder geen beding op zoek naar Oma. Op een dag stormde het en werden de kinderen bang. Toen broertje Robbie in huilen uitbarstte, raakte ze lichtelijk in paniek en opende de deur om op zoek te gaan naar haar moeder. Gelukkig kwam Oma net thuis. En boos was ze! Niet zozeer om haar ongehoorzaamheid maar vooral om het gevaar wat buiten loerde, zoals wilde dieren en giftige slangen. Terwijl Opa en Oma in de bossen wonen buiten de stad wonen, huurt broer John met zijn vrouw Ida een stenen tweekapper. Het huis naast hen raakt leeg en Teddy en Jeanette trekken hier in. Eigenlijk wordt het huis gekraakt. Voor de kinderen van Opa en Oma wordt het tijd om naar school te gaan. Ma gaat als eerste. In een Willys jeep met chauffeur en een van de kinderen Ungerman brengt Opa zijn dochter naar school. Later gaat ze samen met neef en buurjongen Dennis. Oma bevalt in Manokwari van zoon Johan Frederik op 18 september 1956. Opa krijgt vervolgens werk op het eilandje Doom voor de kust van Sorong aangeboden, waar Shell dochter N.N.G.P.M (Nederlandsch Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij) sinds 1932 naar olie boort. In het ziekenhuis op dit eiland wordt op 8 november 1957 zoon Theodorus geboren. De bevalling was zwaar. Oma verloor veel bloed en met haar zeldzame bloedgroep was ze even in levensgevaar. Gelukkig waren de voorzieningen in het ziekenhuis goed.

Het gezin betrok een noodwoning aan de kust. De kinderen leerden zwemmen en vermaakten zich elke dag op het strand. Ma vertelt me over die periode. Als je ergens je kinderen wilt laten opgroeien dan is dat wel daar in dat paradijsje aan het strand. Het strand bevond zich letterlijk in de achtertuin. Het was niet helemaal ongevaarlijk. Je moest wel helemaal naar beneden klimmen om op het strand te raken. Ook in deze periode moest ma naar school. Daarvoor moest ze elke dag met de pont alleen naar het vaste land. Ze kan zich nog herinneren hoe ze altijd werd belaagd door twee Ambonese meiden. Toen broertje Robbie ook naar school ging kwam aan die pesterijen al gauw een einde. De stad Sorong breidt uit. Het zogenaamde Remoeland ten zuiden van de stad, wordt voor de oliewinning bij de stad getrokken en er worden nederzettingen gebouwd. De wijk Klademak werd opgetrokken voor arbeiders, lager administratief personeel, Papoea's, Chinese arbeiders en plaatsen voor de expats. Opa en zijn gezin betrekken een halve cirkelvormige barak vanaf de grond bedekt met golfplaten. In Remoe is op 25 december 1959 dochter Silvia geboren. Opa werkte op de diverse Raja Ampat eilanden langs de kust van Sorong en bleef ook vaak nachten weg. Hij was hobby fotograaf en ontwikkelde veel foto’s voor collega’s en militairen. Zodoende was het wel vaker huisje vol. Ook als hij weg van huis was. Voor Oma was dit fijn, in tegenstelling tot hun afgezonderde huisje in de bossen in Ajambore. Na een topjaar in 1954 nam in Sorong de oliewinning snel af. De meeste expats vertrokken en in 1961 werden veel Nederlandse militairen in de wijk gestationeerd in afwachting van hun terugkeer naar Nederland. Hier in Remoe maakt het gezin Kessler kennis met de familie van Battum via de echtgenotes. Ma vertelt me dat hun hond Blacky op een dag achter ´tante´ Els van Battum aan rende, die bij iemand achterop de fiets zat, en in haar rok werd gebeten. Daar moest natuurlijk verontschuldigingen voor worden aangeboden. Zo maakte Oma kennis met tante Els. Het klikte direct. Opa en ´Oom Jan´ van Battum maakten later daarop ook kennis. Het werd een hechte vriendschap. Ook tussen de kinderen klikte het, ook al vlogen zonen Robbie en Janneman elkaar in eerste instantie in de haren. Ze zouden beste vrienden worden. Ik zie verschillende foto’s van de kinderen op tropische strandjes, waar de families hun dagje uit hadden. Het moet daar ondanks het gebrek aan luxe heerlijk zijn geweest om te wonen. Aan de Nieuw Guinea droom komt uiteindelijk een einde. Onder druk van de Verenigde Staten, die het op dat moment al druk genoeg met de onrusten in Vietnam hadden, en de onderhandelingen daarop, moet Nederland het laatste stukje Nederlands-Indië uiteindelijk loslaten.

Nederlanders vertrekken. Ook de families Kessler en van Battum vertrokken. Opa kon vanwege werk nog niet weg. Oma werd met haar acht kinderen, per vliegtuig vooruit gestuurd. Vliegmaatschappij de Kroonduif draaide dat jaar op volle toeren door repatrianten over heel Nieuw Guinea naar Biak te vervoeren. De KLM vloog vanuit Biak naar Manila. Omdat er iets moest worden gerepareerd aan het vliegtuig, verbleven de passagiers een aantal dagen in een hotel. Ma ziet haar moeder zich nog met handen en voeten verstaanbaar maken omdat ze de Filippijnse taal niet machtig is. Van uit de Filippijnen vertrekt het vliegtuig richting Amsterdam met een tussenstop in Karachi. Hier mochten de passagiers ook even uit het vliegtuig. Op het vliegveld werd de kinderen door lokale verkopers koekjes aangeboden. Oma greep in en waarschuwde haar kinderen dat die koekjes van poep werden gemaakt. Die hoefden ze daarna niet meer. Van Karachi naar Nederland is een lange vlucht. Zeker voor een moeder alleen met acht kinderen. Ze wordt in Nederland opgevangen in pension de Eenhoorn aan de Grote Straat in het Brabantse Oploo, tegenover de Sint Matthiaskerk. Er ontbreekt nogal van alles aan het pension. Het gezin met acht kinderen moet zich wassen aan 1 wastafel. Drie maanden later komt Opa over. Hij maakt onmiddellijk werk van de tekortkomingen in het pension en eist een douche. Opa was woedend op de eigenaresse omdat zijn gezin veel tekort kwam. De eigenaresse schikt in en bied haar verontschuldigingen aan. Ze smeekt Opa geen aangifte te doen bij de DMZ, de Dienst Maatschappelijke Zorg, die de betalingen regelt en de pensions controleert. Ze onderneemt actie en regelt onder andere een douche voor het gezin. Maar de douche stelt weinig voor. Opa heeft er genoeg van en vraagt om overplaatsing. Ze komen terecht in een pension in het eveneens Brabantse Handel, vlakbij Gemert. Ma gaat hier naar school. Opa heeft intussen werk gevonden in de bouw. Hij werkt in dat jaar aan een woningbouwproject in Boxmeer. Na dertien maanden Handel krijgt het gezin Kessler de sleutels van een van de nieuw gebouwde woningen. Het betreft nummer 62 in de Rembrand van Rijnstraat. Met acht kinderen is het huisje aan de kleine kant, maar groot genoeg om gelukkig te zijn. Op 28 juni 1963 komt er nog een tweeling bij. Het gezin is bijna af. De jongens werden op de zolder geparkeerd. De meiden sliepen in de achterkamer. Opa en Oma aan de straatkant. Omdat mijn moeder op een gegeven moment naar de MULO ging, kreeg zij voor haar zelf het kleinste kamertje om te kunnen studeren. Ze slaagde in 1967 en ontmoette mijn vader. Hij kreeg in 1968 te horen dat zijn toekomstige schoonmoeder weer zwanger was. Oma beviel op 22 april 1969 van een dochter. 

Van het gezin Kessler uit Bandung zijn alleen Teddy en zijn jongere broers John en Paul naar Nieuw Guinea getrokken. De overige gezinsleden bleven op Java en trokken later naar Nederland. 

Once in Bandung, Grandpa had to hear that his father and younger brother Theodorus had not survived their Japanese camp. After the capitulation of Japan on August 15, 1945, the Bersiap came time. The Jappenkampen were still populated by Dutch and Indies families. After their capitulation, however, the Japanese were now ordered to secure the camps. Those who were outside the Japanese camps also reported under threat from Indonesian freedom fighters. Dutch families were slowly transported to their motherland. Indo-Dutch people were mainly convinced from the Netherlands to stay and join the Indonesian Republic. Of course this met with resistance. Little by little, the Dutch government also started to repatriate these citizens. The Netherlands eventually had to give up its colony. New Guinea remained in the hands of negotiations. At the end of the 1940s, daily life was resumed as far as possible and the camps were closed. The Kessler family also gathered and will have had many conversations about the terrible events and their future. Father Dorus was no longer alive. Mother Dora depended on her family, relatives and friends. She also visited her friend, head of the Ungerman family, who had a farm with a dairy and flower nursery in Cisarua, near Bandung. On one of these visits she took son Teddy with her. Here he met their foster daughter, the orphaned girl Jeanette Doppert.

Teddy immediately had a crush on her and became a frequent guest. The interest is mutual. Mother Dora dies on August 3, 1949. The Kessler family continues to fall apart. The Ungermans decide to continue their business in New Guinea. They leave for Manokwari and Teddy is allowed to go with them. He will be a good force in the company. However, when Mother Ungerman discovers that Teddy has a crush on her foster daughter, she chases him out of the house. She had long wanted Jeanette for one of her children. Jeanette was still a minor so didn't have much to say. Teddy has to look elsewhere, but doesn't give up on Jeanette. Teddy lives in a tent for a year because he can't get a decent house at his disposal. When she reaches the legal adult age of 21 on July 19, 1950, the couple runs off. Teddy and Jeanette get married on August 26 in Manokwari. They move into the woods in a primitive house, which Teddy knew to build beforehand. According to my mother, the place where this and several houses stood was called Ajamboré and was above Kampong Ambon and Pasir Puttih, a kilometer east of Manokwari. Life is primitive. The wooden house is covered with Gedek. Cooking is done on wood. On June 4, 1951, their first child was born in the hospital in Manokwari. My mother. She is given the names Ernestine Cecilia. Ernestine after Grandma's biological mother and Cecilia after Grandpa's half-sister Prul, who is baptized as Margaretha Cecilia. Ma remembers that just before her first birthday her mother saw an apparition at her footbed. A veiled figure addressed her. She was told to slaughter a white chicken for her daughter's first birthday. Grandpa then went looking for white chickens. He managed to locate some. He killed them all just to be sure.

The family soon expanded with brother Dorus Robbert Pieter on August 1, 1952. According to tradition, he was the first son to be given the names of his grandfather. Sister Maria Isabella was born in November 1953, followed by brother Anthonius on February 7, 1954. On June 11, 1955, sister Maria Christina was born. Farmers and sisters are also born in the hospital In Manokwari. My mother tells me what she can remember about that time. Grandpa left for the city early in the morning to sell his home-grown vegetables on the market. He didn't come home until late in the evening. The children hardly saw him in the early years. When Grandma went into the woods to gather wood, my mother, the oldest in the family, had to look after the little ones. Under no circumstances was she allowed to look for Grandma. One day there was a storm and the children were scared. When brother Robbie burst into tears, she panicked slightly and opened the door to find her mother. Luckily Grandma just came home. And angry she was! Not so much because of her disobedience, but especially because of the danger that lurked outside, such as wild animals and poisonous snakes. While Grandpa and Grandma live in the woods outside the city, brother John rents a stone two-hairdresser with his wife Ida. The house next to them becomes empty and Teddy and Jeanette move in. Actually, the house is squatted. It is time for the children of Grandpa and Grandma to go to school. Mom goes first. In a Willys jeep with a driver and one of the children Ungerman, Grandpa takes his daughter to school. Later she goes with cousin and neighbor Dennis. Grandma gives birth to son Johan Frederik in Manokwari on September 18, 1956. Grandpa is then offered work on the island of Doom off the coast of Sorong, where Shell subsidiary N.N.G.P.M (Nederlandsch Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij) has been drilling for oil since 1932. Son Theodorus is born on November 8, 1957 in the hospital on this island. The delivery was tough. Grandma lost a lot of blood and with her rare blood group she was in mortal danger for a while. Fortunately, the facilities in the hospital were good.

The family moved into an emergency home on the coast. The kids learned to swim and had fun on the beach every day. Mom tells me about that period. If you want to raise your children somewhere, it is there in that little paradise on the beach. The beach was literally in the backyard. It wasn't completely harmless. You had to climb all the way down to get to the beach. Also during this period Mom had to go to school. Before that, she had to take the ferry to the mainland alone every day. She can still remember how she was always attacked by two Ambonese girls. When brother Robbie also went to school, the bullying soon came to an end. The city of Sorong is expanding. The so-called Remoeland south of the city, is drawn to the city for oil extraction and settlements are built. The Klademak district was built for workers, lower administrative staff, Papuans, Chinese workers and places for the expats. Grandpa and his family occupy a semi-circular barrack covered with corrugated iron from the ground. Daughter Silvia was born in Remoe on December 25, 1959. Grandpa worked on the various Raja Ampat islands along the coast of Sorong and often stayed out for nights. He was a hobby photographer and developed many photos for colleagues and soldiers. As a result, the house was often full. Even when he was away from home. This was nice for Grandma, in contrast to their secluded house in the woods in Ajambore. After a peak year in 1954, oil production declined rapidly in Sorong. Most expats left and in 1961 many Dutch soldiers were stationed in the district awaiting their return to the Netherlands. Here in Remoe, the Kessler family is introduced to the Battum family through the wives. Ma tells me that one day their dog Blacky ran after 'aunt' Els van Battum, who was riding on the back of someone's bicycle, and got bitten in her skirt. Of course an apology had to be made. This is how Grandma got acquainted with Aunt Els. It clicked immediately. Grandpa and 'Uncle Jan' van Battum also became acquainted later on. It became a close friendship. It also clicked between the children, even though sons Robbie and Janneman initially fought each other. They would become best friends. I see several photos of the children on tropical beaches, where the families had their day out. Despite the lack of luxury it must have been wonderful to live there. The New Guinea dream eventually comes to an end. Under pressure from the United States, which at that time was already busy enough with the unrest in Vietnam, and the subsequent negotiations, the Netherlands must eventually let go of the last piece of the Dutch East Indies.

Dutch people leave. The Kessler and van Battum families also left. Grandpa couldn't leave because of work. Grandma was sent ahead by plane with her eight children. De Kroonduif airline was operating at full speed that year by transporting returnees all over New Guinea to Biak. KLM flew from Biak to Manila. Because something had to be repaired on the plane, the passengers stayed in a hotel for a few days. Ma still sees her mother making herself understood with all fours because she does not speak the Philippine language. The plane departs from the Philippines to Amsterdam with a stopover in Karachi. Passengers were also allowed to get off the plane here. At the airport, the children were offered cookies by local vendors. Grandma intervened and warned her children that those cookies were made from poop. After that they didn't need it anymore. From Karachi to the Netherlands is a long flight. Especially for a mother alone with eight children. She is being cared for in the Netherlands in pension De Eenhoorn on the Grote Straat in Oploo in Brabant, opposite the Sint Matthiaskerk. There is quite a bit missing from the guest house. The family with eight children has to wash at 1 washbasin. Three months later, Grandpa comes over. He immediately makes up for the shortcomings in the guest house and demands a shower. Grandpa was furious with the owner because his family was sorely lacking. The owner agrees and apologizes. She begs Grandpa not to report it to the DMZ, the Social Care Department, which arranges the payments and checks the guest houses. She takes action and arranges, among other things, a shower for the family. But the shower is not much. Grandpa has had enough and asks for a transfer. They end up in a guest house in Handel, also in Brabant, near Gemert. Mom goes to school here. Grandpa has since found work in construction. In that year he is working on a housing project in Boxmeer. After thirteen months of Handel, the Kessler family receives the keys to one of the newly built homes. It concerns number 62 in the Rembrandt van Rijnstraat. With eight children, the house is on the small side, but big enough to be happy. On June 28, 1963, another twin is added. The family is almost finished. The boys were parked in the attic. The girls slept in the back room. Grandpa and Grandma on the street. Because my mother went to the MULO at one point, she got the smallest room for herself to study. She passed in 1967 and met my father. He was told in 1968 that his future mother-in-law was pregnant again. Grandma gave birth to a daughter on April 22, 1969.

Of the Kessler family from Bandung, only Teddy and his younger brothers John and Paul went to New Guinea. The other family members stayed on Java and later moved to the Netherlands.

Huwelijksakte Teddy Kessler en Jeanette Doppert

Teddy Kessler and Jeanette Doppert's wedding certificate

 

Bronnen:

 

Vragen en reacties op deze pagina kunnen hieronder geplaatst worden:

Maak jouw eigen website met JouwWeb